JOHAN

Johan doet de deur open en zet zijn berenkop op. Het halletje onderaan de steile trap van de bovenwoning is krap, maar na jaren oefening weet hij de kop inmiddels binnen een paar seconden op te zetten. Hij draait zijn hoofd naar links, zodat hij diagonaal in de opening past. Daarna draait hij zijn hoofd naar voren, zodat zijn gezicht voor het luchtgat komt. Als het gevaarte rechtop staat, zet hij de schoudersteunen op zijn schouders. Dan pas stapt Johan met zijn harige poten over de drempel. Het is koud. Prima temperatuur. Zijn enige klus van vandaag, van deze maand eigenlijk, is om drie uur. Tijd genoeg voor een kop koffie en zijn vaste bankje in het park.
Toen hij het berenpak net had aangeschaft vond hij het wel eens lastig op straat. Maar hij was aan de blikken gewend geraakt en zou inmiddels niet eens meer zonder pak naar buiten willen. Bovendien zijn mensen tegenwoordig zo druk bezig met hun eigen leven, dat een beer meer of minder geen verschil maakt.
Hij zwaait naar een peuter die aan zijn moeder hangt. Het kind begint te huilen. Johan slaat zijn poten voor zijn berensnuit en schudt het hoofd. Hij probeert het huilen nooit persoonlijk op te vatten. Het ene kind is nu eenmaal angstiger dan het andere en aan zijn pak kan het niet liggen, dat is de vriendelijkheid zelve. Een bruin met gele teddybeer in een rode overall met op zijn snoet een vriendelijke grijns. De ogen staan wat triest, maar, vindt Johan, het leven is ook niet altijd rozengeur en maneschijn. Het stoorde hem in ieder geval niet toen hij het pak voor het eerst zag. Hij was er niet naar op zoek geweest, maar toen hij de advertentie in de plaatselijke supermarkt zag hangen, twijfelde hij geen moment. Hij had altijd al acteur willen worden. Zijn moeder zei zelfs dat hij talent had. Als hij maar niet zo verlegen was. Het pak was perfect. Na jaren van rotbaantje naar rotbaantje zou hij zichzelf gaan aanbieden als entertainer. Hij dacht aan kinderfeestjes, evenementen, eventueel commerciële klussen bij ‘sales’ en openingen van bedrijven.
De advertentie kwam van een verstokt roker, bleek toen Johan bij het huis in de sombere voorstad aanbelde. Hij zou het pak een tijdje buiten hangen, besloot hij ter plekke. De wind zou er niet alleen de kwalijke luchtjes uit halen, er zou ook nieuw leven in worden geblazen. De man, die voorzitter was geweest van de plaatselijke voetbalvereniging, vertelde dat de vereniging failliet was gegaan. Alles was per opbod verkocht. Behalve het pak van de mascotte, dat wilde niemand hebben. Nu leverde het ding tenminste nog wat op, rochelde hij. Johan overhandigde de oud-voorzitter het geld en met twee enorme tassen, in iedere hand één, pakte hij met een gelukzalige opwinding de bus terug naar huis.
In het park trekt de winter aan Johan voorbij. Hij glimlacht om de shawls die gedreven door de wind overal willen zijn behalve om de nek van hun eigenaar. Johan kruipt nog wat dieper weg in zijn beer.

‘Mag ik naast u komen zitten?’
Johan schrikt van het meisje dat naast hem is gaan zitten. Door het geroezemoes in het park en de warmte van zijn pak was hij even ingedut. Opvallend, dat mensen hem, ondanks het ontbreken van regels over hoe je een beer aanspreekt, automatisch met ‘u’ aanspreken. Het meisje lijkt amper twintig, maar de rimpeltjes rond haar ogen verraden dat ze ouder is. De vlekjes in haar irissen geven haar een scherpe blik en de lange wimpers laten haar gezicht stralen. En toch kijkt ze treurig. Ze pakt twee mandarijnen uit haar tas. Even aarzelt ze, maar dan biedt ze hem er eentje aan. Johan wil zijn voorpoten liever aanhouden en schudt zijn hoofd. Het meisje haalt haar schouders op.
‘Kun jij eigenlijk praten? Mag ik trouwens wel ‘je’ zeggen?’
Ze gooit de mandarijnschillen op de grond. Johan knikt.
‘Natuurlijk kun jij praten. Je bent gewoon een mens in een berenpak. Waarom heb           je dat pak eigenlijk aan?’
Ze brengt de partjes één voor één naar haar mond.
‘Het is mijn werk.’
Hij zegt het zo zacht, dat hij niet zeker weet of ze het wel gehoord heeft.
‘Oh, ok. En wat voor werk is dat dan? Taxichauffeur?’
Johan verslikt zich in een lach. Ze glimlacht en voor even laten haar ogen hun triestheid los. Het meisje is geen kind meer. Het is een vrouw in de gedaante van een kind. Hij zou haar willen vasthouden. Een omgekeerde knuffel van een meisje en haar teddybeer.
‘Ik werk in een café.’ Gaat ze verder en pelt het tweede mandarijntje.
‘Dat komt, ik heb mijn studie niet afgemaakt. Dan hoef je niet veel te verwachten.             Het was niet dat ik het niet kon, hoor.’
Als hij zeker weet dat er niks meer komt, schraapt Johan zijn keel.
‘Ik ben entertainer.’
Ze veert op.
‘Wat gaaf!’
‘Ach, het is te doen.’
‘Nou, het lijkt mij hartstikke leuk. De hele dag een beetje in zo’n pak rondlopen,                   mensen blij maken.’
Johan besluit niet in detail te treden over de middagen die hij doorbrengt in drukke winkelstraten. De grote groep mensen die zonder omkijken voorbijloopt. De fysieke ongemakken. De pestkoppen en treiteraars, die hem aan zijn staart trekken, zijn oren eraf proberen te rukken of omduwen.
‘De kroeg waar ik werk moet het vooral hebben van zijn stamgasten.’
Met haar voeten trapt ze de schillen weg.
‘Ik zie al jaren dezelfde koppen. Het enige verschil is dat ze met de dag meer ver-
schrompelen. Ik maak de mensen eigenlijk alleen maar blij met hun eigen                   ondergang. Niet dat ik spijt heb. Gemiste kansen zijn er altijd. Zo lang je er niet               voortdurend met je neus boven hangt, kun je ze prima laten wegrotten. Mest voor         de rest van je leven.’
Ze steekt het laatste partje in haar mond. Johan slikt.
‘Ik heet trouwens Louisa.’

Drie weken lang praatten Louisa en Johan met elkaar. Dagelijks spraken ze af. Telkens op hun vaste stek in het park. En toen wilde ze hem zien. Écht zien, had ze gezegd. Zonder berenkop en dat malle pak.

Johan zit diep weggezakt in Louisa’s versleten tweezitter. Zijn voorpoten liggen naast zijn voeten op de grond. Zijn blote handen, klef van het zweet. Louisa en hij gaan vandaag een stapje verder. Ze wilde hem beter leren kennen. Nu ze even naar de wc is, dringt de impact daarvan pas goed tot hem door. Hij probeert het vooruitzicht van de confrontatie met zijn wimpers weg te knipperen, waardoor er zweet in zijn ogen komt.    ‘Als je nog wat wil drinken, kan je het gewoon zelf pakken, hè!’ roept ze vanachter de gesloten wc-deur, waarna ze haar plas laat klateren. Opstaan zal niet makkelijk gaan. Als hij omhoog komt, gaat hij zeker zijn berenkop stoten aan het schuine dak van haar zolderkamertje.
‘Nou Teddy, ik ben d’r klaar voor!’
Louisa staat stralend voor hem. Hij heeft haar niet horen doorspoelen. Ze ploft naast hem neer. Het bankje is misschien net groot genoeg voor twee personen, maar zeker niet voor een beer en een meisje dat eigenlijk een vrouw is. Hij kan geen kant op.
‘Je mag hem nu wel afzetten, Johan.’
Johan blijft roerloos zitten.
‘Zal ik helpen?’
Louisa lacht hem geruststellend toe. Hij knikt. De grote berenkop deint op zijn schouders mee. Louisa pakt het gevaarte met beide handen vast en tilt de kop voorzichtig op terwijl Johan zijn hoofd draait om niet vast te komen zitten. Het lijkt wel alsof ze dit al jaren doen. Soepel komt Johan tevoorschijn. Even denkt hij opluchting te zien in haar glimlach, maar hij weet beter. Natuurlijk is ze geschrokken. Natuurlijk heeft ze spijt van de afspraak. Hij volgt iedere beweging van haar ogen en probeert haar walging in te schatten. Maar Louisa zegt niets. Johan’s gedachten gaan oncontroleerbaar alle kanten op, maar worden uiteindelijk allemaal als in een draaikolk naar een diep donker gat gezogen. Dan pakt Louisa zijn klamme handen en kust hem op de wang.
‘Aangenaam, gekkie.’
Johan hapt naar lucht en voordat hij er zelf erg in heeft, grist hij zijn voorpoten van de grond en propt ze in de kop. Struikelend rent hij de trap af. De deur door. De straat op.

De volgende dag is Louisa er niet. Al die weken dat ze in het park afspraken, had ze er nu al lang gezeten. Johan zweet onder zijn pak. Ze was lief voor hem geweest, gisteravond. In haar zolderkamertje. Ze had hem vast gehouden, gekust. En toch…
Bovendien was hij weggerend. Nee, ze zou gek zijn als ze vandaag zou komen. Haar geur hangt nog in z’n neusharen. Hij ademt zo voorzichtig mogelijk om haar aanwezigheid nog even vast te houden en sluit zijn ogen. Als hij zijn ogen weer opendoet, heeft een groepje mensen zich verzameld rond het bosje waarin Johan zit. Hoe lang hij daar met gesloten ogen zat, weet hij niet, maar de takken van de struiken prikken pijnlijk door zijn pak. Eén van de omstanders belt. Met de politie, vertelt een ander. Langzaam komt hij overeind. Zijn linkervoet slaapt. Vanuit zijn ooghoek ziet hij op het bankje Louisa zitten.

 

Valérie Bongaarts oktober 2016

 

Agenda 2019

5 april 2019 – De Pul (Uden)
Stoere Vrouwen, Sterke Verhalen
Voordracht poëzie
met: Anneke van Giersbergen

12 april 2019 – Brebl (Nijmegen)
Stoere Vrouwen, Sterke Verhalen
Voordracht poëzie
met: Anneke van Giersbergen

Agenda 2018

6 t/m 15 juli 2018 – VondelCS
Overzichtstentoonstelling van de Torenkamer
Onderdeel expositie

14 & 15 juli 2018 – Dichters in de Prinsentuin
Voordracht Poëzie

9 september 2018 – Festival de Oversteek
Voorstelling: H O O P

Agenda 2016/2017

7 april 2017 – Go Short – LUX Nijmegen
HAPPY DAYS
(korte film)
regie & script

19 & 19 maart 2017 – Theaterfestival Oosterlicht
De Keerzijde
(korte locatievoorstelling)
concept, tekst & regie

16 februari 2017 – Vanavond geen Vondel
Voordracht poëzie
o.a. met Frouke Arns

31 januari 2017 – Poëziefeest
Voordracht poëzie
o.a. met Jante Wortel & Dorien Dijkhuis

25 oktober 2016 – Poëziefestival Onbederf’lijk Vers
Voordracht poëzie
o.a. met Hagar Peeters, Nachoem M. Wijnberg & Menno Wigman

24 september 2016 – Nijmeegse Kunstnacht
Voordracht poëzie

19 & 20 maart 2016 – Theaterfestival Oosterlicht
Flint
(korte locatievoorstelling)
(tekst)regie