De muis en de dood
Onze kat, Brikke d’n ouwe, nam vanavond een half dode muis mee. Ik kwam daar pas achter toen ik op het punt stond naar bed te gaan. Wederom te laat voor een vrouw in mijn toestand [zwanger van tweede], maar als afgevaardigde van de generatie ‘slapen is voor watjes’ blijft het een uitdaging tijdig naar bed te gaan. Afijn, ik wilde dus net naar boven gaan toen onze bejaarde Cypers, atletisch als een jonge puberkat, met het muisje kwam aanlopen. En toen wist ik het even niet meer. Van alle scenario’s op een rij was die van het muizenlijkje in bed wel het gruwelijkst, maar er waren meer horror versies die de voortgang van mijn bestaan in de weg leken te staan.
Mijn vrouw had het probleem vast in een handomdraai opgelost, mede omdat zij het arme dier zonder besmettingsgevaar voor drager en ongeboren vrucht had kunnen benaderen en natuurlijk ook en vooral, omdat zij heel stoer is. Maar mijn vrouw was er niet en het oudste kind was voor zulke activiteiten nog te jong, bovendien lag de lieve jongen al uren te slapen. Nee, ik moest zelf aan de slag.
Ik heb nog even op straat gekeken of er een betrouwbare voorbijganger langsliep, maar met mijn twijfelachtige inschattingsvermogen aangaande de betrouwbaarheid van de mensheid leek het mij toch maar beter geen vreemde naar binnen te vragen.
Niet dat ik een angsthaas ben, hoor, voor zover je dat van jezelf kan zeggen. Ik heb eigenlijk geen noemenswaardige fobieën en al zeker niet voor dieren van welke soort dan ook [op de pad na, maar dat lijkt me logisch]. Echter, dóde dieren, daar houd ik niet van. En nu heeft de natuur ook nog iets bijzonders ‘bedacht’: als je zwanger bent, dan neemt je afkeer van dode dieren toe. Vermoedelijk zodat je veilig bij hun, van bacteriën en overdraagbare ziektes vergeven karkassen en faunalijkjes uit de buurt blijft. Ook emotioneel doen je hormonen er alles aan om je de dood te laten schuwen en het leven te eren. Zo begon ik onlangs spontaan te huilen toen ik verderop een dode egel zag liggen en werd mijn huilbui ronduit gênant toen ik het meisje voor me ‘een kruisje’ zag maken.
Ondertussen probeerde ik de kat nog aan te sporen het inmiddels dode diertje zelf naar buiten te brengen maar een kat is geen hond, natuurlijk, en Brikkie keek me aan alsof ik gek was. Wat ik overigens niet raar vond zoals ik daar stond in m’n nachtpon en m’n enorme zwarte Sendra’s. Ik had de laarzen aangetrokken om op de grond te kunnen stampen indien het beestje nog een poging zou doen te ontsnappen.
Met knikkende knieën pakte ik de spullen die ik dacht nodig te hebben: een schop, een krant [?] en een veger en blik. En toen heb ik die dode ‘motherfucker’ [excuses voor het taalgebruik, ik vermoed dat het de adrenaline is] met veger en blik opgeveegd en ben er, mijn arm ver vooruit gestrekt, luid zingend mijn tranen bedwingend, mee naar buiten gelopen waar ik het onfortuinlijke knaagdier in de GFT heb gekieperd.
En nu is het stil. [Ik had de tv al uitgezet] In het grote licht zit ik te wachten alsof er ieder moment een beul met zwarte Sendra’s kan binnenlopen om mij met zijn arsenaal aan martelmethoden te ondervragen. Waarom ik mijn kat dit kon laten doen, waarom ik een kat heb, of ik niet beter weet dan dat dieren niet in een huis horen, dat het sowieso belachelijk is om in een huis te wonen van alle gemakken voorzien, of ik me dat realiseer en of ik wel heb nagedacht toen ik besloot nog meer kinderen op deze wereld vol onrecht en oorlog te zetten en de hamvraag, waarom ik überhaupt besta? Maar ik weet het antwoord op die vragen niet. Ik weet alleen dat daarachter in de donkere tuin een muisje met zijn kraaloogjes nog wijd open, gestorven in angst, zijn buikje nog rond en zacht, langzaam als een rozijntje zal uitdrogen en hopelijk daarbij mijn schuld meeneemt.